En zo vertrok ik maandagochtend zoals gewoonlijk met de kinderen naar school. Op de fiets. Toen na een straat of drie de opmerking klonk ‘mama, uw licht werkt niet’. Even voorover geleund om te kijken en lap, het was waar, mijn voorlicht werkte niet meer.
Op vrijdag voordien werkte het nog prima. Twee dagen niet gefietst en een kapot licht. Niet leuk dus. Vooral omdat het nog schemerde en ik dus niet zo goed zichtbaar meer was. Ik erger mij namelijk dood aan fietsers zonder licht en nu was ik er zelf één, ook al had ik nog een achterlicht. Maar ik fietste niet op mijn gemak.
Tegen dat ik Anna op school had afgezet, was het al licht genoeg om zonder licht te fietsen en dus stak ik zonder veel angst het drukke kruispunt naar het station over. Maar voordien heb ik genoeg angsten uitgestaan. Zeker toen ik in de Savaanstraat reed en er een opening tussen de kinderen en mij was gekomen (de kinderen ruiken de stal en schieten weg op dat laatste stukje) en er plots een portier van een geparkeerde auto bijna vlak voor mijn wielen openging. De persoon in de auto moet zich een breuk verschoten hebben en ik niet minder.
Gelukkig is er nu Max Mobiel aan het station en die heeft onmiddellijk naar het licht gekeken én het zonder problemen kunnen herstellen: het lampje was gewoon gesprongen. ’s Avonds voelde ik mij weer helemaal op mijn gemak toen ik naar huis fietste.
Maar hoe dat sommige fietsers dat doen zo zonder licht, ik begrijp dat niet.
Ik ken het gevoel. Ik erger me ook dood aan fietsers zonder lichten maar soms ben ik er tegen wil en dank zelf één. Als ik mijn achterlicht weer eens een hele dag heb laten branden, bijvoorbeeld.