Naar aanleiding van deze commentaar op Weg:
Als kind ben ik ook steeds op kampen geweest.
Net zoals onze kinderen nu reeds vanaf vijf jaar met de mutualiteiten mee. Vanaf het jaar daarop met de scouts.
Ik herinner me dat ik dat doodgraag deed. Eens kwam ik terug van zo’n kamp met de bus. Alle kindjes waren aan het juichen en zingen dat ze terug naar huis gingen en ik was aan het wenen. Niet omdat ik een afschuwelijk kamp achter de rug had maar wel omdat ik naar huis ging: ik vond het véél te leuk op kamp om terug naar huis te gaan. Ik was daar zo beschaamd over (dat ik dus niet blij was om terug naar huis te gaan) dat ik tegen de andere kinderen zei dat ik weende omdat ik zo blij was om terug naar huis te mogen gaan.
Mijn broer deed dat ook altijd wreed graag. Wij zijn trouwens samen tot in onze tienerjaren met de mutualiteiten meegeweest. Eerst naar De Panne (waar Zelie en Louis nu zijn) en vanaf 11 jaar naar Zwitserland.
Mijn zus daarentegen: dat was altijd drama als die op kamp moest. Want in onze zeer jonge jaren ‘moest’ dat echt (onze ouders waren zelfstandigen) kwestie dat er anders geen opvang was. Eens mijn zus groot genoeg was om relatief alleen thuis te blijven (de zaak van mijn ouders was de voorkant van ons huis, dus echt alleen was ze niet) is ze nooit meer op kamp geweest. Als ik mij niet vergis heeft ze er twee gedaan, misschien drie.
Pas in de zomer na mijn laatste jaar humaniora zat heb ik voor het eerst (een heel klein beetje) beseft wat voor een emotionele last die kampen waren voor mijn ouders, en dan vooral voor mijn moeder.
Mijn broer ging toen voor het eerst alleen op reis. Een hele maand zou hij weg zijn, alleen met zijn rugzak. Niets vrienden, niets echt georganiseerd, gewoon weg naar Scandinavië om vogels te gaan bekijken. Telkens wij zijn naam zeiden toen hij weg was begon mijn moeder te wenen.
Twee jaar later heb ik voor het eerst ook op dezelfde wijze mijn vleugels uitgeslaan, maar maar voor twee weken. Zelfde scenario thuis.
Ik herinner me ook dat wij dan ons moeder een beetje plaagden daarmee en nog meer over de afwezige babbelden. Niet mooi hé. Ze kon er wel mee lachen hoor, ze vond ook dat ze, na al die jaren, er eigenlijk al een beetje gewoon aan moest zijn, maar toch.
En effectief. Pas nu ik zelf moeder ben besef ik dat ik het nooit gewoon zal worden. Elke keer ze weggaan zal mijn hart een beetje krimpen. Maar zolang ze het graag doen mogen ze gaan. Het sterkt hen in hun zelfstandigheid, wat uiteindelijk zeer belangrijk is voor hen maar het daarom nog niet leuker maakt voor mij (of ‘ons’ als ouders).